Ondernemers voor de omzetbelasting kunnen een fiscale eenheid vormen als zij in financieel, organisatorisch en economisch opzicht onderling voldoende zijn verweven. Het bestaan van een fiscale eenheid wordt bij beschikking vastgesteld. De Belastingdienst geeft de beschikking ‘fiscale eenheid’ af. Dat kan op verzoek van één of meer van de betrokken ondernemers of op eigen initiatief van de Belastingdienst. De fiscale eenheid gaat in op de eerste dag van de maand na de maand waarin de beschikking is afgegeven. Eén van de gevolgen van een fiscale eenheid voor de omzetbelasting is hoofdelijke aansprakelijkheid van de samenstellende delen voor de omzetbelasting die de fiscale eenheid verschuldigd is.
Die hoofdelijke aansprakelijkheid is geregeld in de Invorderingswet. De betreffende bepaling in de Invorderingswet is beperkt tot die gevallen waarin aan het formele vereiste van een door de Belastingdienst afgegeven beschikking fiscale eenheid is voldaan. Niet van belang is dat aan de materiële vereisten van voldoende verwevenheid is voldaan en zelfs niet dat de ondernemers hebben gehandeld alsof er een fiscale eenheid tussen hen bestond. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat in verband met de rechtszekerheid een beschikking fiscale eenheid vereist is voor het bestaan van een fiscale eenheid.
Volgens Hof Amsterdam moet niet alleen een beschikking fiscale eenheid zijn afgegeven, maar moet deze ook aan de onderdelen van de fiscale eenheid bekend zijn gemaakt. Is dat niet het geval, dan kunnen de onderdelen van de fiscale eenheid niet aansprakelijk worden gesteld voor omzetbelastingschulden van de fiscale eenheid. Het hof merkt op dat de Hoge Raad voor de heffing van omzetbelasting enkele arresten heeft gewezen, waaruit is af te leiden dat belastingplichtigen zich, ondanks het ontbreken van een beschikking, kunnen beroepen op het bestaan van een fiscale eenheid vanwege hun onderlinge verwevenheid. Deze arresten zijn voor de in de Invorderingswet geregelde hoofdelijke aansprakelijkheid niet van belang.